En taal en een levenswijze.
Esperanto is een levende en mooie taal. Dat is in de praktijk bewezen gedurende meer dan 115 jaar en het heeft zich ontwikkeld tot een genuanceerd en veelzijdig communicatiemiddel. Geen enkele taal heeft zich in zo’n korte tijd over de wereld verspreid – zonder veroveringen, oorlog of kolonisatie. Vandaag de dag kunnen zo’n 2 000 000 mensen Esperanto. Er bestaan een honderdtal tijdschriften in het Esperanto en 40 000 verschillende boeken waarvan de meeste vertalingen zijn. In het Esperanto is er een grote toegang tot radiouitzendingen, muziek en theaterstukken. Esperanto heeft in de praktijk bewezen net zo goed te functioneren als enige andere nationale taal als conversatietaal, schrijftaal en taal voor wetenschappers. Jaarlijks worden er meer dan 300 wetenschappelijke publicaties in Esperanto geproduceerd (volgens de jaarlijkse bibliografie van The Modern Language Association of America).
Het is makkelijk om nieuwe woorden te maken omdat Esperanto, in tegenstelling tot andere talen, goed gepland is en logisch. Veel nieuwere woorden zoals fax, servo, florist, urbaniseren, Internet, parabool en updaten bestonden al in het Esperanto voordat ze in andere talen opdoken.
Esperanto is veel makkelijker te leren dan andere talen, want:
Het idee van Esperanto is dat het de tweede taal zal zijn voor iedereen. Een taal zonder natie, een taal die geen andere talen en culturen verdringt, maar die het recht van iedereen op een eigen taal en een eigen cultuur respecteert. Esperanto heeft zijn huidige uitbreiding alleen bereikt doordat individuele personen geïnspireerd werden door het idee: Dat alle mensen gelijk zijn en daarom met elkaar zouden moeten kunnen communiceren als gelijken. Dat contact tussen mensen van verschillende culturen niet gebouwd moet zijn op de dominantie van de een en de onderwerping van de ander. Dat vriendschap en vrij contact tussen mensen van verschillende culturen en werelddelen een van de natuurlijke onderdelen is van vrede. Het is niet meer dan natuurlijk dat mensen die er zo over denken ook met elkaar kunnen praten. Esperanto is om dat doel geschapen en dat heeft zijn stempel gedrukt op de geschiedenis van Esperanto.
Wetenschappers hebben geconstateerd dat men het best presteert als men zijn eigen taal mag gebruiken. Maar, met een makkelijk te leren internationale taal kan men dan communiceren, op gelijke voorwaarden en bruggen bouwen. Als mensen hun moedertaal mogen gebruiken en zich veilig en tevreden voelen met hun eigen cultuur, dan zullen ze makkelijker begrip en tolerantie voor de taal en cultuur van anderen kunnen opbrengen. Het is nefast dat zo veel politici, wetenschappers en ouders hun eigen taal degraderen tot een tweederangstaal. Dat schept niet te overziene problemen en werkt een gezonde nationale en internationale ontwikkeling tegen.
Esperanto is niemands eigendom. Het is van iedereen. Het heeft geen koloniaal verleden of andere vorm van historische belasting. De populariteit van Esperanto in kleinere landen, maar ook in grotere landen zoals Japan, heeft voornamelijk met de neutraliteit van de taal te maken. Als men twee Esperantisten uit verschillende landen ziet en hoort praten, wordt men geslagen door een onmiddellijk gevoel van vrijheid en begrip dat de samenleving kenmerkt.
Enkele vooroordelen over Esperanto:
Jaarlijks worden er meer dan honderd internationale conferenties en bijeenkomsten in Esperanto gehouden – zonder tolken en vertalers. De grootste bijeenkomst is het Wereldcongres. In 1997 werd dit in Adelaide gehouden, in 1998 in Montpellier, in 1999 in Berlijn, in 2000 in Tel-Aviv, in 2001 in Zagreb, in 2002 in Fortaleza in Brazilië, in 2003 in Zweden en in 2004 wordt dit gehouden in Beijing en in 2005 in Vilnius in Litouwen. In 2000 werd er in Amman een bijeenkomst georganiseerd voor Esperantosprekers in de Arabische landen. In 2001 werd het vijfde all-Amerikaanse congres in Mexico City gehouden en in 2002 werd er in Seoul een Esperantocongres gehouden voor Esperantosprekers uit de Aziatische landen.
De Universella Esperanto Associationen, UEA, is een Esperantoörganisatie voor de hele wereld met het kantoor in Rotterdam in Nederland. Er zijn leden uit 117 landen en de organisatie heeft een raadgevende status binnen Unesco en een VN-kantoor voor informatie-uitwisseling.
UEA geeft o.a. een jaarboek uit en organiseert jaarlijkse wereldcongressen. Bovendien zijn er het hele jaar door over de hele wereld cursussen, seminaries, speciale congressen, festival en andere interessante bijeenkomsten. Een academie van een vijftigtal competente Esperantisten uit verschillende landen heeft de uiteindelijke verantwoordelijkheid over de taal en zijn ontwikkeling. Ze publiceren een krant met adviezen, beslissingen en interessante taalkundige kwesties.
TEJO is het Esperantowereldverbond voor jongeren. Ze publiceren o.a. Passporta Servo, een boek met duizenden adressen van Esperantosprekers over de hele wereld. Een gelijkaardig boek is Amikeca Reto, een boek over een vriendschapsnetwerk van mensen die zich beschikbaar stellen als gids in hun woonplaats. Via TEJO kan men zich beschikbaar stellen voor internationale werkbrigades.
Er zijn veel beroepsverenigingen voor Esperantosprekers bijvoorbeeld voor doktoren en medisch personeel, schrijvers, journalisten, spoorwegwerkers, onderzoekers, wiskundigen en musici en juristen. Deze verenigingen organiseren conferenties, hebben vaak hun eigen tijdschriften en werken aan de uitbreiding van de vakwoordenschat in het Esperanto. Ze houden zich ook bezig met de vertaling van vakliteratuur.
Er bestaan veel verenigingen voor Esperantosprekers. Zo bestaan er bijvoorbeeld verenigingen voor fietsers, padvinders, blinden, schaakspelers, boeddhisten, katholieken en protestanten.
Op een UNESCO-symposium in Parijs zei Claude Piron, een Zwitserse universiteitsdocent en zeer ervaren tolk bij de VN:
Toen ik klein was, zeiden ze tegen mij: ”Wees niet bang om de weg te vragen. Spreek en je zult het einde van de wereld kunnen bereiken.” Maar een paar kilometer verderop spraken de mensen een andere taal. Vragen had geen zin.
Men zei tegen mij: ”Leer een taal op school zodat je met mensen uit andere landen kunt spreken.” Maar 90% van de volwassenen kan zich niet uitdrukken in de taal die ze op school geleerd hebben.
Men zei tegen mij: ”Met Engels kun je je overal ter wereld redden.” Maar in een Spaans dorpje zag ik een ongeluk waarbij een Franse en een Zweedse auto betrokken waren. De chauffeurs konden zich noch verstaanbaar maken tegen elkaar noch tegen de politie. In een kleine stad in Thailand zag ik een vertwijfelde toerist tevergeefs proberen uit te leggen wat zijn symptomen waren tegen een lokale dokter. Ik heb voor de Verenigde Naties en de Wereldgezondsheidsorganisatie gewerkt op alle bewoonde continenten en een aantal eilanden en ik heb kunnen constateren dat in Kongo, Japan en vele andere plaatsen Engels compleet waardeloos is buiten de grote hotels, de grotere winkels, de winkelcentra en de luchtvaartmaatschappijen.
Men zei tegen mij: ”Dankzij vertalingen zijn de meest afgelegen culturen nu toegankelijk voor iedereen.” Maar als ik vertalingen met originele teksten vergeleek, zag ik zo veel verdraaiingen, zo veel wat weggelaten was, zo weinig respect voor de manier van uitdrukken van de schrijver, dat ik mij gedwongen voelde in te stemmen met de Italiaanse uitdrukking ”Traduttore, traditore”, vertalen is bedriegen.
Men zei tegen mij dat de Westerse wereld de Derde wereld helpt, met gepast respect voor hun lokale culturen. Maar ik heb nooit gezien dat er rekening gehouden werd met hun talen. Al vanaf het begin kregen zij onze talen opgedrongen, alsof het vanzelfsprekend was dat hiermee het best gecommuniceerd kon worden. Ik zag hoe de Engelse en Franse taal een culturele druk begonnen uit te oefenen, waardoor de mentaliteit van de mensen veranderde. Ze hadden zelfs destructieve gevolgen voor de oeroude culturen waarvan de positieve waarden gewetenloos genegeerd werden. En ik zag hoe er talloze problemen ontstonden toen de lokale arbeidskrachten onderwezen moesten worden, omdat de technici uit het Westen hun taal niet verstonden en dat waren talen waarvan er geen leerboeken bestonden.
Men zei tegen mij: ”Algemeen onderwijs op school zal gelijke mogelijkheden garanderen voor alle klassen van de samenleving.” En ik zag hoe de rijke gezinnen in de ontwikkelingslanden hun kinderen naar Engeland en de VS stuurden zodat ze Engels zouden leren, terwijl het volk, gevangen in de inferioriteit van zijn taal en slachtoffer van allerlei soorten propaganda, een duistere toekomst tegemoet gaat.
Men zei tegen mij: ”Esperanto is mislukt.” Maar in een bergdorpje in Europa zag ik hoe kinderen van boeren, na zes maanden les, konden praten met bezoekers uit Japan.
Men zei tegen mij: ”Esperanto mist menselijkheid.” Ik heb de taal geleerd, poëzie gelezen, naar liederen geluisterd. In die taal heb ik vertrouwelijkheden uitgewisseld met Brazilianen, Chinezen, Irani’s, Polen en met een jongeling uit Oezbekistan. En hier sta ik – een voormalige professionele vertaler – en moet eerlijkheidshalve zeggen dat deze gesprekken de meest spontane en diepzinnige waren die ik ooit in een vreemde taal gevoerd heb.
Men zei tegen mij: ”Esperanto is waardeloos, omdat het geen cultuur heeft.” Maar toen ik Esperanto-sprekers ontmoette in Oost-Europa, Azië, Latijns-Amerika, waren de meesten meer cultureel bewust dan hun gelijken in een gelijkaardige socio-economische situatie. En toen ik internationale debatten bijwoonde die gevoerd werden in het Esperanto, was ik heel erg onder de indruk van het intellectuele niveau.
Ik probeerde dit uit te leggen aan mijn omgeving. Ik zei: “Kom! Kijk! Dit is iets buitengewoons! Een taal die communicatieproblemen oplost tussen de volkeren op aarde! Ik zag een Hongaar en een Koreaan die over politiek en filosofie discussieerden slechts twee jaar nadat ze begonnen waren om de taal te leren! Dat zou onmogelijk zijn in enige andere taal! En ik zag dat en dat en ook…”
Maar men antwoordde: ”Esperanto is niet serieus. En trouwens, het is een kunstmatige taal.”
Ik kan het niet begrijpen. Als de ziel van een mens, de gevoelens en de fijnste nuances van de gedachten uitgedrukt zijn in een taal die geschapen is door de rijkdom van de verschillende manieren van communiceren in vele culturen te combineren, dan wordt er tegen mij gezegd: “Het is een kunstmatige taal.”
Maar wat zie ik op mijn reizen rond de wereld? Ik zie reizigers die ernaar verlangen om hun ideeën en ervaringen, of misschien gewoon maar recepten, te delen met de lokale bevolking. Ik zie hoe pogingen tot gesprekken door gebaren tot groteske misverstanden leiden. Ik zie mensen die hunkeren naar informatie maar die vanwege de taalbarrière niet kunnen lezen wat ze willen lezen.
Ik zie massa’s mensen die na zes of zeven jaar talenstudie stamelend en met een komische uitspraak vergeefs proberen te zeggen wat ze willen zeggen. Ik zie hoe taalkundige ongelijkheden en discriminatie welig tieren in de hele wereld. Ik zie hoe diplomaten en specialisten in microfoons spreken en door de koptelefoon luisteren, niet naar hun gesprekspartner, maar naar de stem van een ander. Is dat natuurlijke communicatie? Van een ziel of de hersenen naar de mond naar een oor, dat is natuurlijk kunstmatig, maar van een microfoon naar een koptelefoon in een tolkencabine, dat is natuurlijk. Maakt het vermogen om problemen op te lossen met behulp van intelligentie en gevoeligheid niet langer deel uit van de menselijke natuur?
Men zegt zoveel tegen mij, maar ik zie iets anders. Onthutst loop ik rond in deze maatschappij die er aanspraak op maakt dat iedereen het recht moet hebben zich uit te drukken en te communiceren. En ik vraag me af of ze mij voor de gek houden of dat ik gek ben.
Jij hebt misschien als tegenargument dat Esperanto in Europa geschapen is en opgebouwd is uit woorden van de Europese talen. Als we toch een gemeenschappelijke internationale taal moeten hebben, zou het dan niet beter zijn om woorden te nemen uit talen over de hele wereld? Men kan natuurlijk vinden dat deze kritiek gegrond is, maar Esperanto bestaat nu al in de meeste landen ter wereld. Het wordt al meer dan 115 jaar gebruikt en is geaccepteerd door mensen over de hele wereld. Waarom zou men dan een nieuw “Esperanto” creëren? Zou het makkelijker zijn om te leren als sommige woorden uit het Chinees kwamen, sommigen uit het Swahili, sommigen uit het Ijslands, sommigen uit het Arabisch etc.? Wie zou daar baat bij hebben? Er zijn vandaag de dag ongeveer 6000 talen, dialecten niet meegerekend. Als men een taal zou creëeren met twee of drie woorden van elke taal, zou dat een voordeel zijn? Integendeel, zo’n taal zou veel moeilijker te leren zijn.
Natuurlijk is Esperanto een Indo-europese taal, maar Esperanto is zeer populair geworden in een aantal landen waar men geen Indo-europese taal spreekt, bijvoorbeeld Vietnam, China, Hongarije, Estland, Finland en Japan.
Een deel mensen brengt hiertegen in dat, als Esperanto ’s werelds gemeenschappelijke taal wordt voor internationale communicatie, het al gauw verdeeld zal worden in dialecten. De Chinezen zullen hun versie van Esperanto spreken, en de Europeanen de hunne enz.
Onder diegenen die een taal als moedertaal geleerd hebben, ontstaan uitspraakverschillen, niet onder degenen die het als tweede taal geleerd hebben. Esperanto is niet en zal ook nooit iemands moedertaal worden. Met buitenlanders praat je Esperanto, niet met je landgenoten. Als je in Nigeria bijvoorbeeld zou beginnen om Esperanto op een iets andere manier uit te spreken en nieuwe woorden en uitdrukkingen zou gaan gebruiken, dan zou dat er alleen maar toe leiden dat anderen het moeilijk zouden hebben met je te verstaan en de Nigerianen, die Esperanto gebruikten om door anderen begrepen te worden, zouden hun uitspraak corrigeren. Er kan toegevoegd worden dat Esperanto al 115 jaar bestaat en dat men nog geen dialecten heeft kunnen ontdekken. Degenen die Esperanto spreken in Brazilië hebben dezelfde uitspraak als de Zweden die het spreken. Esperanto heeft duidelijke uitspraakregels en als er tegen alle verwachtingen in in de toekomst uitspraakveranderingen plaatsvinden, zullen die waarschijnlijk in de hele wereld plaatsvinden.
Nationale talen, zoals Engels, zijn vaak dubbelzinnig. Neem bijvoorbeeld het Engelse woord ‘Japanese encephalitis vaccine’. Dan kan zowel een encefalitisvaccin bedoeld worden dat geproduceerd wordt in Japan als een vaccin tegen Japanse encefalitis. In het Esperanto zal er nooit twijfel bestaan over wat er bedoeld wordt, omdat men schrijft: japana encefalit-vakcino respectievelijk japan-encefalita vakcino. (Encefalitis = ontsteking in de hersenen.)
Professor Christer Kiselman van de universiteit van Uppsala in Zweden heeft wiskunde onderwezen in het Esperanto aan een Chinese universiteit: “Studenten die zes jaar Engels hadden gestudeerd, konden zich niet verstaanbaar maken en ik begreep hen niet. Na acht maanden Esperanto gestudeerd te hebben, konden we gesprekken voeren.”
De internationale wetenschapsacademie in San Marino heeft conferenties, lessen en examens in het Esperanto. Proefschriften worden in het Esperanto en de moedertaal van de betrokkene geschreven. Sinds 1996 is oud Sovjet-president Michael Gorbatjov eredoctor aan de Academie en hij is erin geïnteresseerd om een democratische oplossing te vinden voor de internationale taalproblemen.
In een groot economisch woordenboek dat uitgegeven is in China staat een grote hoeveelheid informatie in elf talen. Engels en Esperanto nemen de meeste ruimte in beslag.
Ik hoorde een Engelsman die Esperanto spreekt, zeggen dat in zijn ervaring het stukken beter ging om Esperanto te spreken met Japanners die zeiden dat ze Esperanto spraken dan Engels met Japanners die zeiden dat ze Engels spraken.
Kan men zich net zo elegant uitdrukken in het Esperanto als in het Engels? Het Engels dat door een Zweed gesproken wordt is niet zo elegant als het Engels van een Engelsman. Omdat Esperanto bedoeld is om de taal van iedereen te worden, is het vergelijkbaar met het Engels dat door buitenlanders gesproken wordt en dan kan men zeggen dat het veel makkelijker is om een dieper gespreksniveau te bereiken in het Esperanto dan in het Engels en andere vreemde talen.
Het Engels en zijn groter wordende invloed in Zweden |
Inhoudsopgave | Geschiedenis |
© Hans Malv, 2004